Print deze pagina
dinsdag, 31 maart 2015 09:49

De zingende rooie smeris uit de Jordaan (november 2006 - februari 2007)

De jeugd van de latere onderwijzer en schrijver Theo Thijssen, hier geboren in juni 1879, valt samen met een geweldige groei en modernisering van Amsterdam, maar ook met de opkomst van de socialistische beweging in de stad. Het waren wilde jaren. De welvaart groeide, maar die was nog uiterst ongelijk verdeeld. En vooral in de overbevolkte en verkrotte Jordaan was de ellende groot. In februari 1882 had de voormalige dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) met wat kornuiten in een cafeetje bij de Nieuwmarkt de allereerste socialistische partij van Nederland opgericht: de Sociaal-Democratische Bond . Die SDB ijverde vooral voor algemeen kiesrecht en de achturige werkdag. Rond 1882 ging het nog maar om zo’n 200 arbeiders en kleine middenstanders, van wie een behoorlijk deel in de Jordaan woonde. Het Maar de beweging groeide snel en in de stad werd de sfeer grimmiger. In 1885 trokken regelmatig rumoerige werklozenoptochten door de stad, venters met het rode blad recht voor Allen werden belaagd door gezagsgetrouwe burgers en de politie joeg vergaderingen uiteen. Niet alle tumult werd overigens door de socialisten georganiseerd. Soms kwam het vage ongenoegen van de vaak werkloze Jordaners spontaan tot een uitbarsting. Het opvallendste voorbeeld is het Jordaanoproer van juli 1886,. De aanleiding was dat op een hete zondagmiddag de politie op de Lindengracht een einde maakte aan het palingtrekken, een weinig subtiel maar populair volksvermaak. Er werden barricades opgeworpen, het stadsbestuur riep het leger te hulp en na twee dagen en nachten tumult waren er ruim 100 gewonden en 26 doden. Vader Sam Thijssen komt niet voor op de overgebleven SDB-ledenlijsten, maar was in ieder geval sympathisant en kende veel vooraanstaande socialisten goed. Waarschijnlijk tipte hij ook Piet de Ruijter, toen de familie Thijssen in februari 1885 de benedenverdieping van Eerste Leliedwarsstraat 16 verruilde voor een wat grotere woning elders in de straat. De Ruijter was de bekendste liedschrijver en –zanger van de jonge beweging. Het beroemdst werd zijn Mariannelied: “ ‘k Ben Marianne, proletaren, mijn naam is overal bekend!” Over pech in het leven zong De Ruijter uit eigen ervaring. Bij de politie, waar hij (als werkloos kantoorbediende) in 1883 met succes had gesolliciteerd, werd hij al na een jaar vanwege zijn SDAP-lidmaatschap ontslagen. Toen begon hij maar een winkeltje in socialistische geschriften, eerst de Eerste Leliedwarsstraat, later in de Eerste Bloemdwarsstraat. Intussen stierven in korte tijd zijn vrouw en bijna al zijn kinderen. En in 1887 belandde hijzelf in het gevang, omdat hij een oproerig Welkomstlied had geschreven voor Donela Nieuwenhuis, die net was vrijgelaten na een celstraf wegens majesteitsschennis. Berooid en verzwakt overleed hij in mei 1889, pas 34 jaar oud. Mede dankzij zijn biograaf, cabaretier Jaap van de Merwe (aan wie we ook de kop boven dit verhaal ontlenen) is hij echter nog niet vergeten. 

Toen in 1885 de familie Thijssen Eerste Leliedwarsstraat 16 verruilde voor een iets grotere woning verderop in de straat, werd het zojuist verlaten benedenhuis betrokken door een goede kennis van vader Thijssen. Hij heette Piet de Ruijter, en was ‘hofdichter’ van de prille socialistische beweging in Amsterdam. Van november 2006 tot eind februari 2007 eerde het Theo Thijssen Museum (in aansluiting op een tentoonstelling over Amsterdamse liederen in het Amsterdams Historisch Museum) deze moedige en veelgeplaagde oud-bewoner van het huidige musempand.