U bevindt zich hier: Home Het Museum Tentoonstellingen-archief 2005-2010

2005-2010

Aan het eind van zijn leven (1943) had Theo Thijssen thuis een kleine 1800 boeken in zijn kasten staan. Dat weten we omdat hij omstreeks 1910 begon ze bij binnenkomst te nummeren. Slechts zo’n 200 van die boeken bleven bewaard. In hun diversiteit geven ze niettemin samen een aardig beeld van Thijssens ‘leesgeschiedenis’. Een kleine greep daaruit laten we u in deze tentoonstelling zien, zoals Thijssens exemplaren van boeken van Willem Elsschot en Theun de Vries, maar ook De Parijsche Straatjongen, dat wordt verslonden door de jeugdige hoofdpersonen in Thijssens autobiogra?sche jongensboek Jongensdagen. En het Engelse woordenboek dat Thijssen zich als gretig autodidact aanschafte. Lang niet alle boeken heeft Thijssen overigens gekocht. Heel wat kreeg hij cadeau van zijn uitgever Van Dishoeck. Andere kreeg hij ter recensie toegestuurd. En een aantal werd hem geschonken door bevriende auteurs als A.M. de Jong, Hendrik de Man en Jan Men

In 1932 kreeg Jan Mens ontslag als biljartmaker bij de beroemde Billardfabriek Wilhelmina op de Amsterdamse Stadhouderskade. Zijn baas vond het zelf ook erg, maar de crisis dwong hem. Mens begon ‘sociale schetsen’ te schrijven (in 1934 gebundeld in Rafels), maar ook kinderverhalen, en uiteindelijk zelfs een roman. Omdat spelling niet zijn sterkte punt was, legde iedere itgver zijn kopij terzijde, tot oud-schoolmeester Theo Thijssen hem de helpende hand bood. Met succes. In december 1938 kreeg hij het dringende verzoek van de beroemde literator en criticus Dirk Coster om voor een gesprek naar Delft te komen. Met een rijksdaalder, geleend van de Dienst voor de Maatschappelijke Steun, nam hij de trein. In zijn rol van juryvoorzitter vertelde Coster hem dat hij de literaire debuutprijs van uitgeveerij Kosmos had gewonnen. Mensen zonder geld zou worden uitgegeven en Mens kreeg een chêque van liefst ƒ 1000. Na een diner nam hij de laatste trein naar huis. De laatste tram 9 was al weg, dus hij liep vijf kilometer naar Betondorp. De hele familie stommelde in pyjama naar beneden. Jan legde de chêque op tafel en zei: “Nu zijn we rijk.” Dat was het begin van grote schrijversroem. Begin jaren zestig was Mens nog de meest gelezen schrijver van Nederland. En de tv-bewerking van zijn romancyclusDe Kleine Waarheid (met Willeke Alberti, John Leddy, Coen Flink, Sylvain Poons e.v.a.) ketende in 1970-1971 miljoenen aan de beeldbuis. In zijn romans (o.a.Mensen zonder geld, De Gouden Reael, Koen, Er wacht een haven) de stadAmsterdam een prominente rol speelt. Als dank voor Thijssens hulp maakte Mens in 1937, toen Thijssen naar de Watergraafsmeer verhuisde, voor een vriendenprijs diverse stoelen, een tafel en boekenkasten voor diens nieuwe huis op de Hogeweg. Eén van die boekenkasten, de tafel en twee stoeltjes staan nu in ons museum. De tafel dient als balie, de kast en herbergt nu de 'winkelvoorraad' van ons museum. In de kleine tentoonstelling, die 23 april werd geopend door Jan Mens' kleindochter Tine, zijn vele boeken van Mens te zien, maar ook foto’s, aantekeningenboekjes én te telegram dat hij op 22 december 1938 uit Delft naar huis stuurde””Boek bekroond breng cheque mee tevens hartelijke gelukwens van de Jury en Uitgever. Jan.”

De jeugd van de latere onderwijzer en schrijver Theo Thijssen, hier geboren in juni 1879, valt samen met een geweldige groei en modernisering van Amsterdam, maar ook met de opkomst van de socialistische beweging in de stad. Het waren wilde jaren. De welvaart groeide, maar die was nog uiterst ongelijk verdeeld. En vooral in de overbevolkte en verkrotte Jordaan was de ellende groot. In februari 1882 had de voormalige dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) met wat kornuiten in een cafeetje bij de Nieuwmarkt de allereerste socialistische partij van Nederland opgericht: de Sociaal-Democratische Bond . Die SDB ijverde vooral voor algemeen kiesrecht en de achturige werkdag. Rond 1882 ging het nog maar om zo’n 200 arbeiders en kleine middenstanders, van wie een behoorlijk deel in de Jordaan woonde. Het Maar de beweging groeide snel en in de stad werd de sfeer grimmiger. In 1885 trokken regelmatig rumoerige werklozenoptochten door de stad, venters met het rode blad recht voor Allen werden belaagd door gezagsgetrouwe burgers en de politie joeg vergaderingen uiteen. Niet alle tumult werd overigens door de socialisten georganiseerd. Soms kwam het vage ongenoegen van de vaak werkloze Jordaners spontaan tot een uitbarsting. Het opvallendste voorbeeld is het Jordaanoproer van juli 1886,. De aanleiding was dat op een hete zondagmiddag de politie op de Lindengracht een einde maakte aan het palingtrekken, een weinig subtiel maar populair volksvermaak. Er werden barricades opgeworpen, het stadsbestuur riep het leger te hulp en na twee dagen en nachten tumult waren er ruim 100 gewonden en 26 doden. Vader Sam Thijssen komt niet voor op de overgebleven SDB-ledenlijsten, maar was in ieder geval sympathisant en kende veel vooraanstaande socialisten goed. Waarschijnlijk tipte hij ook Piet de Ruijter, toen de familie Thijssen in februari 1885 de benedenverdieping van Eerste Leliedwarsstraat 16 verruilde voor een wat grotere woning elders in de straat. De Ruijter was de bekendste liedschrijver en –zanger van de jonge beweging. Het beroemdst werd zijn Mariannelied: “ ‘k Ben Marianne, proletaren, mijn naam is overal bekend!” Over pech in het leven zong De Ruijter uit eigen ervaring. Bij de politie, waar hij (als werkloos kantoorbediende) in 1883 met succes had gesolliciteerd, werd hij al na een jaar vanwege zijn SDAP-lidmaatschap ontslagen. Toen begon hij maar een winkeltje in socialistische geschriften, eerst de Eerste Leliedwarsstraat, later in de Eerste Bloemdwarsstraat. Intussen stierven in korte tijd zijn vrouw en bijna al zijn kinderen. En in 1887 belandde hijzelf in het gevang, omdat hij een oproerig Welkomstlied had geschreven voor Donela Nieuwenhuis, die net was vrijgelaten na een celstraf wegens majesteitsschennis. Berooid en verzwakt overleed hij in mei 1889, pas 34 jaar oud. Mede dankzij zijn biograaf, cabaretier Jaap van de Merwe (aan wie we ook de kop boven dit verhaal ontlenen) is hij echter nog niet vergeten. 

Toen in 1885 de familie Thijssen Eerste Leliedwarsstraat 16 verruilde voor een iets grotere woning verderop in de straat, werd het zojuist verlaten benedenhuis betrokken door een goede kennis van vader Thijssen. Hij heette Piet de Ruijter, en was ‘hofdichter’ van de prille socialistische beweging in Amsterdam. Van november 2006 tot eind februari 2007 eerde het Theo Thijssen Museum (in aansluiting op een tentoonstelling over Amsterdamse liederen in het Amsterdams Historisch Museum) deze moedige en veelgeplaagde oud-bewoner van het huidige musempand.

 

"Bakels, je hebt het meer gedaan!" Theo Thijssen en de opkomst van de sport in Amsterdam Zwemmen, rennen, schermen, schaatsen, schaken, voetballen: Theo Thijssen deed het allemaal – of hij droomde ervan. Want van jongsaf aan hield hij van lichaamsbeweging, maar helaas, bar weinig sporten waren rond 1890 bereikbaar voor een schoenmakerszoon uit de Jordaan. Toen echter Thijssen in 1939 met pensioen ging, was sport een passie voor arm en rijk geworden. Honderdduizenden sportten zelf, gingen naar wedstrijden kijken of volgden gespannen de radioverslagen. Die opkomst en inburgering van de sport in Amsterdam, juist samenvallend met Thijssens leven, was het thema van de nieuwe tentoonstelling Een geluk in het leven. Natuurlijk bestonden er al sinds mensenheugenis allerlei wedlopen, behendigheidsspelen en lichaamsoefeningen, maar die gingen pas sport heten toen er clubs, uniforme reglementen en wedstrijdschema’s voor kwamen. Dat gebeurde allereerst in Duitsland en Engeland, in de eerste helft van de 19de eeuw. In Amsterdam en de rest van ons land kwamen de sportclubs pas veel later, in de tweede eeuwhelft (met uitzondering van roeivereniging De Hoop, uit 1848). Tot rond 1900 bleef de sportbeoefening grotendeels voorbehouden aan de rijkelui. En sommige sporten bleven elitair tot de huidige dag, zoals cricket golf, tennis, paardrijden, schermen, roeien en hockey. Maar veel andere (voetbal, handbal, wielrennen, atletiek, turnen, boksen, zwemmen, schaatsen enzovoorts) werden wél populair in brede lagen van de bevolking, vooral na 1919, toen de achturige werkdag wettelijk werd ingevoerd. Een belangrijke drempelverlagende rol speelden het gymnastiekonderwijs en evenementen als het jaarlijkse schoolvoetbaltoernooi. De grootste bijdrage aan de popularisering van de sport leverden zonder twijfel de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam. Maar intussen groeide, vooral in socialistische kring, ook de ongerustheid. Stond de individuele prestatiedrang het ‘fair play’ en de gemeenschapszin niet in de weg? En was het supportersenthousiasme intussen niet ontaard in ‘sportverdwazing’? Thijssen zag er weinig kwaad in: jongens hebben nu eenmaal een uitdaging nodig!. Maar in zijn tijd was er ook nog geen F-side, en het debat blijft actueel. Over dat alles ging deze expositie, ingericht door stagiair Daan Doets, met medewerking van velen, onder wie Jaco Treurniet (verzamelaar Olympische Spelen 1928), sporthistoricus Jurryt van der Vooren en Ajax-kenner Carel Berenschot.. "Bakels, je hebt het meer gedaan!" Theo Thijssen en de opkomst van de sport in Amsterdam Zwemmen, rennen, schermen, schaatsen, schaken, voetballen: Theo Thijssen deed het allemaal – of hij droomde ervan. Want van jongsaf aan hield hij van lichaamsbeweging, maar helaas, bar weinig sporten waren rond 1890 bereikbaar voor een schoenmakerszoon uit de Jordaan. Toen echter Thijssen in 1939 met pensioen ging, was sport een passie voor arm en rijk geworden. Honderdduizenden sportten zelf, gingen naar wedstrijden kijken of volgden gespannen de radioverslagen. Die opkomst en inburgering van de sport in Amsterdam, juist samenvallend met Thijssens leven, was het thema van de tentoonstelling Een geluk in het leven -- opmaat voor de Theo Thijssen Sport- & Speldag op 16 juni 2007.

Dit najaar beleeft Theo Thijssens roman De gelukkige klas (1926) een ongekende revival. In het kader van de leesbevorderingsactie Nederland Leest verschijnt het boek in een recordoplage van honderduizenden exemplaren! Tot en met 2 maart 2008 is bovendien in het Theo Thijssen Museum (Eerste Leliedwarsstraat 16 Amsterdam) een tentoonstelling te zien over dit boek en Thijssens ideeen over het onderwijs. De Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB, de club die ook de Boekenweek organiseert) geeft het boek vanaf 19 oktober a.s een maanda lang gratis aan alle leden van opennbare bibliotheken in Nederland, zoals ze dat vorig jaar al deed met Dubbelspel van Frank Martinus Arion. Samen Theo Thijssen lezen en er over praten, dat is de bedoeling. (Naast de uitdeel-editie, is trouwens in de boekwinkel voor 10 euro een gebonden luxe-editie verkrijgbaar.) Nieuw is dat De gelukkige klas, dat immers over het schoolleven gaat, ook gaat worden uitgereikt aan honderdduizenden vierdeklassers van Nederlandse havo- en vwo-scholen in Nederland! De leerzame, prikkelende, amusante en stiekem ook wel nostalgische tentoonstelling De gelukkige klas laat (in een audio-tour) Theo Thijssen himself vaak zeer sarcastisch commentaar leveren op allerlei aspecten van het onderwijs: de schrijnend verschilllende kansen van arme en rijke kinderen, de ergerlijke bureaucratie en arrogante schoolhoofden, misselijk makende leerboekjes en zotte methooden voor allerlei schoolvakken, maar ook de door hem nagestreefde zelfstandheid van de onderwijzer, zijn aandacht voor iedere leerling apart maar ook de warme eenheid die een klas moet zijn. Dit aan de hand van vele oude schoolboekjes, griffels en leien, en talloze prachtige oude foto's. De bijpassende citaten van Thijssen zijn ontleend aan zijn romans, maar ook zijn talloze artikelen in onderwijsbladen en zijn redevoeringen in de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad. De expositie werd samengesteld door Lidy-Ann Hoekstra, Peter-Paul de Baar en Paul Spies en vormgegeven door Meike Ziegler. Jan Carmiggelt leverde Theo Thijssen zijn stem. ( Het museum is open do.-zo, 12-17 uuur. Entree 2 euro.) Thijssen ook in Nationaal Onderwijsmuseum Ook in het Nationaal Onderwijsmuseum in Rotterdam is vanaf 21 oktober 2007 een tentoonstelling te zien over Theo Thijssen. Hier wordt vooral het onderwijs rond 1905-1910 belciht: in die jaren speelt het verhaal van De gelukkige klas. Er zijn veel schoolplaten, schoolschriften en andere schoolspullen uit die tijd te zien; daarnaast wordt aandacht besteed aan de persoon Theo Thijssen. (Nationaal Onderwijsmuseum, Nieuwemarkt 1A, Rottterdam, 010-405 54 25;www.onderwijsmuseum.nl.)

Voor zijn onderwijzersvakbond bezocht in de jaren en twintig Thijssen België, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Denemarken, Zweden, Italië, Spanje en Tsjechië. Maar buitenlandse vakanties zaten er voor hem nog niet in. Toch wist hij er wel steeds een feest van te maken, in badplaatsen of duindorpen als Scheveningen, Katwijk, Castricum en Bergen dan wel op de bosrijke Veluwe. En hoe meer aanloop hij daar kreeg van familie, buren en vrienden, hoe liever het hem was. Nu is het bijna onvoorstelbaar dat een eeuw geleden het grootste deel van de Nederlanders nooit vakantie had. Dat recht werd voor de meeste werknemers pas verworven door harde vakbondsacties, met als legendarisch hoogtepunt de grootscheepse Loodgietersstaking van 1928. Resultaat: vier dagen per jaar ‘betaald verlof’. Niet veel, maar wel een doorbraak. Onderwijzers waren altijd al bofkonten, in dat opzicht. Als hun leerlingen vakantie hadden, was de school in principe dicht. Dar was hun salaris ook op afgestemd. En natuurlijk moest er in de vakantie wel enige administratie worden verricht. In Schoolland (dat verhaal speelt rond 1905) koopt meester Staal tijdens een goedkope logeerpartij bij zijn ouders op het platteland bijvoorbeeld bij de kantoorboekhandel in het dorp een kasboek, en noteert daarin alvast alle gegevens van zijn nieuwe klas. Maar hij is er een paar weken tussenuit – met heimwee naar school, dat wel. Vooral de zomervakantie leende zich daguitstapjes of zelfs een langduriger verblijf buiten de stad. Maar daar moest je natuurlijk wel geld voor hebben. Volgens een enquête van de Amsterdamse afdeling van de onderwijzersbond in 1904 kwam het overgrote deel van de leerlingen van de ‘kosteloze’ lagere scholen nooit de stad uit. Meester Thijssen al wel, maar zuinigjes, vooralsnog, Het zal begonnen zijn met eens een dagje uit. Omstreeks 1905 liet hij zich met zijn eerste vrouw en haar vader kieken op de Scheveningse pier, het Kurhaus op de achtergrond. Vanaf 1916 huurde hij in augustus jaarlijks een huisje in Katwijk, met zijn tweede vrouw Geertje Dade en de kinderen, en met zijn voormalige schoonfamilie: zijn zus Koba was getrouwd met Ko Zeegerman, zus van wijlen Jo. Hoewel in ieder geval in 1925 en 1928 ook de Veluwse bossen werden verkend, werd toch vanaf half jaren twintig Castricum favoriet. Van daaruit schreef Thijssen op 19 augustus 1927 aan zijn uitgever: “De jeugd fietst ’s morgens naar zee, en de oude heer met de dames volgen per autobus.” En vanaf 1936 brachten de Thijssens de augustusmaand door in Bergen. In Bergen-Binnen huurde Thijssen het modernistische huis van de architect Majella Cijffers, Komlaan 27. Veel Bergense vakantiefoto’s zijn genomen op de veranda van dit huis Hiervandaan werd het strand van Bergen aan Zee bezocht. Het was er een zoete inval. Op 19 juli schreef Thijssen bijvoorbeeld aan zijn jonge vriend Jan Mens: "2 en 3 Augustus is best, badpakken meebrengen en mooi weer!" Thijssen betaalde de huur onder meer met de vergoeding die hij kreeg voor het optreden als gecommitteerde bij eindexamens van kweekscholen in den lande. In de tentoonstelling wordt de sfeer van die vakanties zo goed mogelijk opgeroepen. Daarnast wordt zijdelings aandacht besteed aan de strijd om vakantie, de vakantiebesteding van de toenmalige schooljeugd en de ontwikkeling van de badplaatscultuur.

Als klein Jordaneesje speelde Theo Thijssen (geboren in 1879) al vaak op het ‘land buiten de Raampoort’ en slenterde hij over het Slatuinenpad. In zijn allereerste onderwijzersjaren woonde hij – met zijn moeder, broers en zussen – in de pasgebouwde Hugo de Grootbuurt en Kinkerbuurt, ooit zijn romantische speelterrein. En toen hij trouwde, ging hij met zijn Jo in de gloednieuwe De Clercqstraat wonen. Nog steeds met zicht op de Westertoren, dat wel. In de eerste dertig jaren van zijn leven zag Thijssen de wijk die we nu Oud-West noemen veranderen van platteland in woonbuurten. In zijn ‘echte’ jeugdherinneringenboek In de ochtend van het leven heeft hij het er nauwelijks over, maar in zijn roman Kees de jongen en zijn kinderboekJongensdagen maakt Thijssen geen geheim van zijn vroege fascinatie voor de westelijke stadsrand, aan het eind van de 19de eeuw. Toen Thijssen geboren werd, was de bouw van het zuidelijke deel van de Kinkerbuurt net begonnen. Het huis Jacob van Lennepstraat 14, waar zijn grootouders Thijssen van 1885 tot 1887 woonden, was al in 1878 gebouwd; als zeven-, achtjarige zal ‘Do’ er meermalen op visite zijn geweest. Maar in de wat noordelijker gelegen delen van de buurt kwam de bouw pas in de jaren na 1880 goed op gang. Omstreeks 1888, 1889 was bijvoorbeeld het terrein nét buiten de Raampoort aan het eind van de Bloemgracht (de huidige Hugo de Grootbuurt) nog steeds grotendeels een gebied met veel poldersloten en paadjes, kleine bloemisterijen, opslagloodsen en nog tientallen koren-, krijt- en houtzaagmolens. In letterlijke zin misschien geen platteland meer, maar verre van stads. Juist door die combinatie van weidsheid en rommeligheid was het een ideaal speelterrein. Maar dat veranderde pijlsnel. De Van Oldenbarneveltstraat lag er al sinds 1883, meteen achter de Nassaukade (voorheen Buitensingel), die al in 1881 die naam kreeg, maar pas rond 1890 werd bebouwd. In de tien jaar daarna werd het hele gebied westwaarts volgebouwd en verdwenen alle molens, behalve De Otter aan de Kostverlorenvaart en de Gilles van Ledenberchstraat, de voormalige Achterweg. De snelle verandering zien we in Jongensdagen, dat speelt omstreeks 1892. Hoofdpersoon Ko, zo’n dertien jaar, speelt in dat verhaal op het land buiten de Zaagpoort, aan het eind van de Westerstraat – dichterbij zijn nieuwe huis op de Brouwersgracht. Maar dat is dan al geen landelijk molengebied meer, maar een vlakte vol bouwzand, waarop kort daarop het Frederik Hendrikplantsoen zal verrijzen. Maar tamelijk ongerept bleef nog tientallen jaren het poldergebied aan de overkant van de Kostverlorenvaart: ‘de Baarsjes’ en ‘de Slatuintjes, waar romanheld Kees vaak schilders bezig zag. Pas in 1927 verdween bijna het hele Slatuinenpad (van de Baarsjesweg naar Sloterdijk) voor de aanleg van de Willem de Zwijgerlaan. In 1898 doekte de weduwe Thijssen haar kruidenierszaakje op de Brouwersgracht op en betrok met haar kinderen, een “goedkoop bovenhuisje” in de nieuwe Van Houweningenstraat. Vandaar verhuisde het gezin in 1901 naar de zuidelijker Kinkerbuurt: de Kanaalstraat, de Hasebroekstraat (1904) en de Bellamystraat, hoek Bellamyplein (1906). In het najaar van 1906 trouwde Theo Thijssen met oud-collega Jo Zeegerman, handwerkonderwijzeres. Ze betrokken het net opgeleverde huis De Clercqstraat 66 eenhoog. Helaas overleed Jo al twee jaar later, en na zijn tweede huwelijk in 1909 verhuisde Thijssen naar Amsterdam-Oost, waar hij de rest van zijn leven bleef. In de tentoonstelling laten we de wording van Oud-West zien met behulp van foto’s, prenten en oude plattegronden, begeleid door teksten van Theo Thijssen. Pronkstuk is de grote kleurige bouwtekening van het huizenblok in de De Clercqstraat waar Thijssen woonde en waar hij in 1908 het eerste fragment van Kees de jongen schreef. Bouwe Olij, stadsdeelvoorzitter van Oud-West, schonk het ons op 27 september.

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie