Print deze pagina
donderdag, 02 april 2015 19:59

Een bonte bundel (1935)

In Een bonte bundel, dat in 1935 bij De Arbeiderspers verscheen (en niet bij Thijssens vaste uitgever Van Dishoeck!), zijn naast twee oude schetsen uit het schoolleven vooral reisverhalen opgenomen. De twee schetsen zijn restjes uit De Nieuwe School, die geen plaats in Egeltje hadden gekregen. De eerste is ook de oudste: `Armenschool' (1908, in De Nieuwe School ondertekend met F.); de tweede is het hilarische `Meneer-zelf komt een uurtje' (1915, onder het pseudoniem A. le Maetre).


 In de 21 opgenomen reisverhalen doet Thijssen tussen 1926 en 1933 verslag van zeven bezoeken aan congressen van de Internationale Onderwijzers-Federatie: Parijs, Wenen, Bellinzona, Praag, Hamburg-Stockholm, Luxemburg en Santander. De reisverhalen zijn ingrijpende bewerkingen van verslagen in feuilleton-vorm die redacteur Thijssen schreef voor De Bode, het blad van de Bond van Nederlandse Onderwijzers. Met zijn luchtige stijl van verslaggeving waren niet ?lle bondsleden gelukkig. Op het bondscongres te Rotterdam in december 1931 kreeg Thijssen bij de bespreking van het redactiebeleid een standje van de Amsterdamse afgevaardigde Theo de Vries: "De 10 feuilletons over Hamburg en Stockholm heeft spr. [= spreker] met genoegen gelezen. Maar het was niet de juiste wijze van verslag geven van internationale congressen. Men kreeg een verkeerde indruk van wat op de congressen is voorgevallen. Het leek enkel een verslag van een paar prettige reisdagen van Thijssen en Posthumus. En dat was niet voldoende. Thijssen kan prettig vertellen, maar laat hij dat doen in Het Volk b.v., niet in De Bode. Daar moet een indruk gegeven worden van wat er op de congressen is gebeurd."


De bewerking voor Een bonte bundel houdt in de meeste gevallen in dat Thijssen de inhoudelijke aspecten van de congressen weglaat en de toeristische aspecten benadrukt. En hij schrapte veel namen die voor niet-bondsleden minder interessant waren. In 'internationaal voorzitter', een verhaal over een door hem gepresideerd onderwijzerscongres te Wenen in 1928, lezen we bijvoorbeeld in de boekversie (1935): "Aan mijn rechterzijde zit een Hollandse kameraad; hij scharrelt met een dreigende hoeveelheid papieren. Daarnaast, dwars, zit de vertaler; de rots, waar we ons straks aan zullen vast klampen in het barnen van een meertalige diskussie." In de aflevering 'Naar Wenen en Berlijn III' in De Bode van 20 juli 1928 lezen we: "Aan mijn rechterzijde prijkt Posthumus; hij scharrelt met een dreigende hoeveelheid papieren. Daarnaast, dwars, zit Riemensberger, de vertaler van het I.V.V. De rots, waar we ons straks aan vast zullen klampen in het barnen van een meertalige diskussie." In sommige gevallen gaat de bewerking aanzienlijk verder. Het verhaal `Roos' is in de oorspronkelijke versie uit 1928 bijvoorbeeld veel beknopter en droger. Ondermeer door de toevoeging van het 'voorpret'-gesprek met zijn zus en de beschrijving van Roos' schim voor het raam na het afscheid, versterkte hij de dramatische anticlimax: journalistiek werd literatuur.


 Opmerkelijk bij sommige reisverhalen zijn Thijssens voetnoten, die hij gebruikt om te melden dat het baldakijn in de Tweede Kamer inmiddels is verdwenen, dat een Schilling ongeveer vijfendertig cent is, dat een taxi in Wenen anno 1928 goedkoper was dan in Amsterdam, hoe het Zweeds voor `bedankt' gespeld moet worden, wat het Franse `sens interdit' betekent, enzovoort. Nog interessanter is om te zien wat Thijssen niet in een voetnoot verklaart en dus bij de lezer bekend veronderstelt. In 'Uit met een Weense vriend' beschrijft Thijssen hoe hij voorafgaand aan het genoemde congres in Wenen, daar op visite gaat in bij Heinz Kavari, die een Duitse vertaling van Kees de jongen (en na Thijssens dood ook van Het grijze kind) maakte. Kavari woont nog bij zijn ouders. Zijn vader `was er een uit de oude beweging: had nog in de gevangenis gezeten voor z'n socialisme. Had "Treulstra" en "Von Kholl" horen spreken;..." Kennelijk ging Thijssen er voetstoots van uit dat al zijn lezers begrepen dat daarmee de oude SDAP-voormannen P.J. Troelstra en H.J. van Kol bedoeld werden; en dat ze wisten dat die Moltmaker (met z'n N.V.-Huis) in het verhaal 'Brenscino' de voorzitter was van de Nederlandsche Vereeniging van Spoorwegpersoneel. Minder opmerkelijk is dat Thijssen in datzelfde verhaal (1929) ervan afzag de namen Briand en Stresemann te verklaren: de Franse staatsman Aristide Briand en zijn Duitse collega Gustav Stresemann hadden in 1926 de Nobelprijs voor de Vrede gekregen nadat zij het jaar tevoren het Pact van Locarno sloten. Wij hebben ervan afgezien ook zelf nog verklarende noten toe te voegen. In twee gevallen hebben we een afkorting tussen vierkante haken opgelost: bij `IVV' (Internationaal Verbond van Vakverenigingen) en bij `p.g.' (partijgenoot).


 Doordat de reisverhalen in Een bonte bundel zo sterk afwijken van de oorspronkelijke versie in De Bode, konden we daar niet altijd te rade gaan bij het corrigeren van zetfouten. Nu waren er gelukkig niet veel problematische zetfouten; ook niet in de andere verhalen. De meeste spraken eigenlijk wel voor zich. Uit het zinsverband werd dan wel duidelijk dat ergens een lidwoord was weggevallen, dat `of' in feite `om' moest zijn, enzovoort.
 Een bonte bundel is nooit herdrukt. Drie verhalen zijn, samen met zes verhalen uit Egeltje, in 1970 opgenomen in Meneer-zelf komt een uurtje en andere verhalen, een schooluitgave van Meulenhoff Educatief (Amsterdam, Cahiers voor de letterkunde): het titelverhaal `Meneer-zelf komt een uurtje', `Late mei' en `Landstormertje'. De uitgave in dit deel van het Verzameld Werk is dus de eerste integrale herdruk.