U bevindt zich hier: Home Het Museum Nieuws Het Museum
Het Museum

Het Museum (45)

Subcategorieën

Gerben Hellinga’s toneelbewerking van Kees de jongen gold in 1970 niet alleen als fraai staaltje van experimenteel toneel (hoofdrol gesplitst over twee acteurs: Hans Dagelet en Wim van der Grijn), maar markeerde bovendien het begin van de herwaardering van Thijssen als schrijver. Reden genoeg voor een theatrale tentoonstelling, met de originele kostuums van de twee Kezen, het bekrabbelde tekstboek van regisseur Peter Oosthoek, Theo Thijssens eigen luxe-exemplaar van Kees de jongen (bij de première door Thijssens ontroerde dochter Geertje aan Hellinga geschonken), foto’s van opvoeringen en repetities en op video de onvoltooide NCRV-tv-registratie van het toneelstuk. Omdat het museum daarvoor te klein was, werd de expositie op afstand geopend in theater Bellevue, waar onder leiding van Matthijs van Nieuwkerk (toen kunstredacteur van Het Parool) over het belang van het stuk werd gediscussieerd door Hellinga, Oosthoek, acteur Hans Dagelet en criticus Hans van den Bergh. Rick de Leeuw en zijn Tröckener Kecks zongen Kees- en Rosa-liederen – het begin van een warme band.

Het Filmmuseum was zondagmiddag 9 juni 1996 decor van een veelzijdig evenement, georganiseerd door de Stichting Theo Thijssen en Uitgeverij Bas Lubberhuizen. De bijeenkomst telde drie onderdelen: de presentatie van de fotobiografie Theo Thijssen, een beeld van zijn leven (samengesteld door Wieneke ’t Hoen, en door Jan Blokker, kleinzoon van Thijssens oude bovenmeester, aangeboden aan schoondochter Manna Thijssen-van der Schaaf), de voorvertoning van de videofilm Herinneringen aan Theo Thijssen en de opening van de tentoonstelling Het familiealbum in het Theo Thijssen Museum. De nieuwe tijdelijke expositie toonde een groot aantal onbekende foto’s uit het familieleven van Theo Thijssen, veelal genomen tijdens vakanties. Centraal stond een groepsfoto uit 1928, van Thijssen met vrouw, kinderen, zus, neven, nichten en buren, maar nog veel amusanter waren de foto’s van Thijssen in badpak op het strand van Castricum en Bergen. De vormgeving was eenmalig in handen van Marina Dogmanovic, uit de Nieuwe Leliestraat. Zij legde toepasselijk een laagje schelpenzand op de bodem van de vitrine. [Ill.:] Theo Thijssen met zijn gezin in 1916. (Coll. Theo Thijsen Museum)

Omdat kinderen een hoofdrol spelen in zijn werk, wordt Thijssen vaak voor kinderboekenschrijver versleten. Bijna al zijn romans schreef hij echter voor volwassenen, al ijverde hij vurig voor goede jeugdliteratuur. Zijn enige eigen kinderboek was Jongensdagen (1909), geïnspireerd op zijn vroegste tienerjaren op en rond de Brouwersgracht. Het werd geïllustreerd door Jan Sluijters, later een beroemd schilder. In de Stadsbibliotheek Haarlem bleken de oorspronkelijke tekeningen van Sluijters bewaard te zijn, waaronder een aantal dat om uiteenlopende redenen het boek niet haalde. Die waren nu eindelijk te zien, plus het oorspronkelijke bandontwerp, uitgeleend door de achterkleinzoon van Thijssens uitgever. Bovendien toonden we tientallen andere door Sluijters verluchte kinderboeken, uit de collectie van zijn kleinzoon, de dichter Jan Kuijper. Eventjes waren we zelfs een echt kunstmuseum, want we hadden maar mooi de Visvrouw (familiebezit) uit 1911 aan onze muur! Bij de opening op 8 februari vanuit de Theo Thijssenschool in de Anjeliersstraat hield expert Anne de Vries een inleiding en lazen leerlingen voor uit het boek. Tegelijk verscheen bij Lubberhuizen een herdruk van Jongensdagen, waarin ook de nooit eerder gepubliceerde platen waren opgenomen.

Alle boeken van Theo Thijssen verschenen voor het eerst bij uitgeverij C.A.J. van Dishoeck in Bussum. Thijssens band met zijn uitgever was meer dan zakelijk. Vandaar de titel van de wisseltentoonstelling: “Mijn vriend Van Dishoeck”. De expositie werd ditmaal geopend vanuit het P.C. Hoofthuis door de Amsterdamse antiquaar Eduard van Dishoeck, achterkleinzoon van de grondlegger van de uitgeverij, die uiteindelijk (via Agathon) opging in Unieboek. De vriendschap tussen Thijssen en drie generaties Van Dishoeck was de kern van de tentoonstelling in het Theo Thijssen Museum. Te zien waren portretten, foto’s, krantenartikelen, fondslijsten, reclamefolders, reclameborden en vele andere documenten. Plus (in een nieuwe boekenkast, ontworpen door vormgever/buurtgenoot Jeroen de Vries) een selectie van de boeken uit het fonds van Van Dishoeck die Thijssen (sinds 1907 in contact met de uitgever) zelf in de kast had staan. Conservator/samenstelster Wieneke werd ditmaal voor het eerst gesecondeerd door neerlandica Hinke Brinkman. [Ill.:] Briefhoofd van uitgeverij Van Dishoeck, ca. 1910.

De Jordaan van Theo Thijssen was niet alleen een buurt voor handarbeiders, maar ook voor talloze kleine middenstanders. Thijssens eigen vader was schoenmaker in het huidige museumpand. Aanleiding voor een expositie, die een schilderachtig beeld gaf van de vele winkeltjes en andere kleine bedrijfjes in de Jordaan rond 1900. Die werd – vanuit de filmzaal van het Amsterdams Historisch Museum – geopend door sociaal-geograaf prof.dr. Willem Heinemeijer, voorzitter van het Genootschap Amstelodamum. Een in de buurt verspreid verzoek om oude foto’s e.d. had niet veel opgeleverd; dat hadden we beter in Almere kunnen vragen. Maar in het Gemeentearchief en bij antiquaar Louis Putman vonden Wieneke en Hinke de prachtigste oude foto’s en prentbriefkaarten. Uit het Bevolkingsregister en adresboeken reconstrueerde Peter-Paul bovendien voor het omringende stukje Jordaan per huisnummer welke winkels en andere bedrijfjes daar in 1889 gevestigd waren. Daarvan is er nu nog maar één over: café De Reiger op de hoek van de Nieuwe Leliestraat en de Eerste Leliedwarsstraat, in Thijssens jeugd tapperij Groen. [c:] Lindengracht rond 1890. (Gemeentearchief Amsterdam)

Van Thijssen verschenen tien boeken, maar heel wat ander literair werk verscheen in bundels en bladen. Die teksten waren slechts bij een enkeling bekend, tot ze in 1999 verschenen in deel 4 van zijn Verzameld werk. Deze expositie ging nogal voorbarig open, want door omstandigheden verscheen het boek (eind 1998 verwacht) pas in augustus 1999. Dat was fnuikend voor de publiciteit, zodat dit ten onrechte onze slechts bezochte tentoonstelling werd. Te zien waren onder meer de allereerste literaire schetsen van Thijssen in Baknieuws (1897) en Elsevier’s Literair Maandschrift (1899) en zijn columns uit de jaren dertig in het weekblad Wij. [Ill.:] Illustratie bij column in weekblad Wij, 15 maart 1935.

Theo Thijssen raakte door zijn ervaringen op internationale onderwijscongressen in de jaren ’20 overtuigd van het nut van een ‘wereldtaal’. Die zou bijdragen aan de verbroedering tussen de arbeiders aller landen. Het taaie ongerief (La nevenkebla geno) werd door F. Faulhaber ook in die kunsttaal vertaald: nog steeds te koop in het museum. Op de tentoonstelling waren ook veel andere in het Esperanto vertaalde boeken te zien die: Het verraad van Thijssens vriend A.M. de Jong, de Bijbel, het dagboek van Anne Frank en een a?evering uit de Kuifje-serie. Verder werden Thijssens Esperanto-woordenboek getoond en het paspoort waarmee hij naar onderwijscongressen in Parijs, Bellinzona, Berlijn, Wenen, Praag en Santander reisde. Met deze tentoonstelling bereikte het museum een heel nieuw publiek. Nederland telt niet veel esperantisten meer, maar die kwamen wel allemaal naar de Jordaan. Deze expositie was de laatste die werd ingericht door Hinke Brinkman, krachtig ondersteund door Hans Stoovelaar en good old Wieneke ’t Hoen. De tentoonstelling werd op 2 oktober vanuit de verbondszaal (waarin Thijssen meermalen NVV-vergaderingen meemaakte) het Vakbondsmuseum geopend door voorzitter Ans Bakker-ten Hagen van de vereniging Esperanto Nederland. Het was een gedenkwaardige bijeenkomst:in het Esperanto hoorden we het verhaal van de zwembadpas, en ruim de helft van de zaal zong moeiteloos in die taal de Internationale. De vaste hap dineerde eenvoudig maar voedzaam in het Kof?ehuis van de Volksbond op het Kadijksplein – en we misten onze zieke voorzitter Rob Grootendorst. Hij overleed op 23 februari 2000.

Binnen de sociaal-democratische beweging was A.M. de Jong voor de Tweede Wereldoorlog als populairste schrijver. Nog tot in de jaren zestig boekte De Arbeiderspers grote successen met de A.M.de JongOmnibus. Merijntje Gijzen en Bulletje en Bonestaak (beide net heruitgegeven) blijven getuigen van De Jongs beeldend vermogen, productiviteit en veelzijdigheid. Daarvan getuigde deze tijdelijke tentoonstelling in het Theo Thijssen Museum, ingericht door Hans Stoovelaar. De Jongs intensieve contacten met Theo Thijssen (jarenlang woonden ze bij elkaar om de hoek) kregen daarbij extra aandacht. De tentoonstelling werd geopend door schrijver-journalist en A.M.de Jong-fan Guus Lujters. Aansluitend werden fragmenten getoond uit de ?lm Merijntje Gijzens jeugd uit 1936, geregisseerd door Kurt Gerron. A.M. de Jong speelt daarin zelf een glansrol als dorpspastoor.

Zonder plichtplegingen ging in het Theo Thijssen Museum de nieuwe wisseltentoonstelling open. Titel: “O, die jongen?” Hoe het verder ging met Kees. De expositie, waarbij inrichter Hans Stoovelaar met hulp van Thijs Wierema zowaar ook een bibliogra?sche catalogus samenstelde, was geheel gewijd aan Thijssens populairste roman Kees de jongen, losjes geïnspireerd door zijn eigen jeugd in de Jordaan. De tentoonstelling liet alle gedaanten van het boek zien, inclusief de voorgeschiedenis. Kees de jongen verscheen weliswaar in 1923, maar het allereerste fragment schreef Thijssen al in 1908, als begin van een feuilleton in zijn kritische blad De Nieuwe School Tussen 1908 en 1915 verschenen er in totaal dertien fragmenten. Voor het bondsblad School en Huis werkte Thijssen in 1921-1922 de losse scênes uit tot een doorlopend verhaal, dat in 1923 in boekvorm verscheen. Het wordt tot op de dag van vandaag herdrukt. Zoals Rob Grootendorst eens zei: “’t Is geen bestseller, maar een longseller”. De expositie toonde onder meer de Duitse vertaling uit 1935, video-opnames van Hellinga’s toneelversie en verschillende Kees-objecten: de atlas die hij met zijn zieke vader gaat kopen, de postzegels, zijn lievelingsboek De Woudlooper enzovoorts. Halverwege deze tentoonstelling, op 16 juni 2001, organiseerde het museum de Dag van de Zwembadpas.

Nooit eerder presenteerde het museum zó ’n grote wissel- Thijssens Verzameld werk. expositie als die rondom Thijssens roman Het taaie ongerief (1932). Het onderwerp vroeg er ook om. Thema van dit hilarische boek is de ellende die een mens kan beleven aan kleding waar iets mis mee is, althans waarvan de drager vreest dat er iets mis mee is. Eigelijk een boek over schaamte: een thema van alle tijden. Voor het eerst wisselden de vaste expositie (tot dan toe aan de lange muur van het museum) en de tijdelijke expositie van plek, om de laatste alle ruimte te geven. Ze werd oogverblindend, dankzij vormgeefster Meike Ziegler én Josine Koeleman, student Museumstudies. Josine verzamelde bij musea en particulieren originele voorbeelden van in de roman genoemde kledingstukken. Met deze objecten werden alle vitrines langs de lange wand van het museum ingericht. Meike ontwierp bijzonder mooie wanddoeken met daarop de betreffende tekstpassages, gecombineerd met historische illustraties.

Pagina 2 van 4

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie