U bevindt zich hier: Home Bijzondere Activiteiten Nederland Leest Bijzondere Activiteiten
Bijzondere Activiteiten

Bijzondere Activiteiten (11)

Schrijven als Thijssen!

Juryrapport

Het onvolprezen Theo Thijssen Museum heeft ter gelegenheid van zijn 25-jarig bestaan de verhalenwedstrijd Schrijven als Thijssen in het leven geroepen. Het was de bedoeling die te proclameren tijdens het grootse jubileumfestijn op 15 maart jl. en vervolgens ook van de prijsuitreiking een publiek evenementje te maken.

Helaas, het heeft niet zo mogen zijn: corona gooide roet in het eten.

Hetgeen niet wegneemt dat de jury de beschikking heeft gekregen over het werk van zes auteurs, die het aangedurfd hebben om te schrijven als Thijssen. Zes auteurs die ieder voor zich nagedacht hebben over de vraag wat dat betekent. Is het, zoals enkele auteurs hebben gedaan, zo goed mogelijk kruipen in de huid van Thijssen? Kruipen in de stijl van Thijssen? Kruipen in de vraag wat een typisch Thijssenverhaal zou zijn? Kruipen in de vraag hoe het Kees de Jongen in de loop van zijn verdere leven vergaan is? Of: vertellen wat een mens vandaag de dag meemaakt als docent? Of: een eigen herinnering aan Thijssens tijd?

De jury heeft zich met veel plezier gekweten van zijn taak, een taak die door diezelfde akelige corona er niet gemakkelijker op werd, want bij elkaar komen was er niet bij. Ook de pc bracht geen uitkomst, omdat een van de juryleden het leven prima vindt zonder zo’n ding. Dat werd dus bellen en overleggen.

Maar dat is gelukt, en het doet de jury heel veel genoegen om de winnaar bekend te maken, de winnaar, die, in het voetspoor van Theo Thijssen, over zijn eigen taaie ongerief schreef - anno 1953. Hij is winnaar, omdat je een echt Theo Thijssengevoel krijgt als je over zijn ongerief leest. En Dick de Scally krijgt een eervolle vermelding, omdat hij jaren aan het leven van Kees de Jongen heeft toegevoegd (wist u dat hij getrouwd is met Rosa?).

De winnaar is:

Hans Vervoort.

De jury:
Job Cohen
Rik Thijssen
Jacques Vriens

5 juni 2020



DE WINNAAR:

Hans Vervoort
HET TAAIE ONGERIEF ANNO 1953


Ik kwam in 1953 als 14-jarige met mijn ouders uit Indonesië in Amsterdam aan, met het motorschip Johan van Oldenbarneveldt. Ik was het kind van de koloniale rekening. Het was de maand mei, het regende mot en langs het Noordzeekanaal fietsten mannen met hoeden op en lange regenjassen aan. In de haven dreef een lage boot met het opschrift: Gooit geen vuil in de grachten.
Mijn ouders en ik werden met busladingen andere Indische repatrianten dun uitgesmeerd over Nederland, wij kwamen in Oss terecht.
De zomer stond voor de deur en met onze tropenkleren kwamen we die eerste maanden een heel eind. Maar toen het nieuwe schooljaar naderde moest er gekeken worden naar passende kleding voor mij. Ik was 14 en zou naar de derde klas van de HBS gaan. Wat droegen jongens van die leeftijd in Nederland in het najaar en de winter?
Mijn moeder en ik bezochten een kledingzaak in het stille hart van Oss en een half uur later stonden we met onze aankoop weer buiten. “Zo, jij kan een jaar vooruit”, zei mijn moeder. Ik had mijn twijfels, want haar kennis van de Nederlandse mannen- en jongensmode dateerde uit het midden van de jaren dertig. Toen reisde zij mijn vader achterna naar de tropen en aangezien hij daar het vak van militair beoefende en kleding van de zaak kreeg, was er weinig reden voor haar om ooit nog de mannenmode bij te houden.
Maar goed, ik had ingestemd met de aankoop en de verkoopster had verzekerd dat mijn broek en jasje geheel binnen de mainstream van de Osse jongensmode viel.
Een week later berichtte mijn vader dat hij in Amsterdam gedetacheerd was en dat ik daar de HBS zou bezoeken. Alles beter dan Oss, dacht ik.
Op 2 september 1953 begon de school, het Ignatius college in Amsterdam-Zuid. Ik trok het pak aan en keek nog even in de spiegel voordat ik vertrok. Alles zat goed en paste.
Maar toen ik op het schoolplein de andere leerlingen zag wist ik meteen dat ik geheel fout zat qua kleding. Ik droeg een jagersgroen plusfourpak van onverslijtbaar corduroy. Dat het jagersgroen was en gemaakt van onverslijtbaar corduroy, dat kon nog net. Maar dat het een plusfourpak was, dat kon anno 1953 absoluut niet meer. Men kende de drollenvanger natuurlijk nog wel uit de omslagen van jongensboeken. Provincialen liepen er ook nog wel in rond, mensen uit Schagen of Oss. Maar een leerling van de HBS te Amsterdam, nee, die liep er mee voor gek.
Maar het kon allemaal nog erger. Toen we mijn pak kochten had de Osse verkoopster mijn moeder ook geattendeerd op een aanbieding: een prachtige vuurrode trui voor de helft van de prijs.
Die trui trok ik maanden later in Amsterdam aan toen het kouder werd. Mijn klas had die dag gymnastiek. Ik was vroeg in het verkleedlokaal en er zat nog een jongen van de vorige groep zijn sokken en schoenen aan te trekken. Zo te zien een ukkie uit de eerste klas. Ik deed mijn corduroy jasje uit en trok daarna onwennig de rode trui over mijn hoofd uit.
Terwijl ik de trui opvouwde zag ik ineens dat het jongetje met een mengeling van schrik en afkeer naar mij keek. En in de kleedkamerspiegel zag ik even later wat hij zag: mijn witte overhemd had bloedrode oksels gekregen waar de trui en mijn transpiratie samengekomen waren. Er was in dat samengaan iets ontstaan dat niemand op zijn netvlies zou willen hebben.
Ik bofte dat we met z’n tweeën waren. Toen de rest van mijn klas kwam had ik mijn overhemd al weggewerkt en een sporthemd aangetrokken. En dat jongetje was met schrikogen vertrokken. We hebben elkaar nooit meer ontmoet, en welke sporen deze gebeurtenis bij hem heeft achtergelaten weet ik niet. Maar veel jaren later, toen Wim Kok premier was dacht ik wel eens: was hij het misschien? Ik herkende iets in hem.
Hij had dat gelouterde hoofd dat aangeeft: ik heb ergere dingen gezien dan wat mij nu overkomt. En toen ik een paar jaar geleden las dat hij overleden was, voelde ik vooral spijt dat ik hem nooit heb kunnen zeggen: Wim, kerel, sorry.



EERVOLLE VERMELDING:

Dick de Scally
GEEN GEWONE MENSEN


Als ‘ie nou maar zorgde om vier uur bij z’n huis te wezen. Zou ‘ie Kees misschien wel tegenkomen om dat tegen ‘m te zeggen, dat belangrijke. Onder ‘t lopen keek hij op naar de klok van de Westaer. Die wees kwart voor. Hier moest het zijn, Eerste Leliedwarsstraat 16. Nou, eerst maar eens voorbijgaan. Stom dat ‘ie zoo zwaaide met z’n armen. Straks zou ‘ie wel kijken of er Bakels op de deur stond. Zou ‘ie niet effe blijven staan? Hij hoopte maar dat Kees ‘m zag, dat ‘ie zou zeggen:

  • Zooo, jij bent wel vaker hier langs gegaan, niet? Nee, loop nou niet da’lijk weg, je hebt toch geen haast? Hoe heet je?
  • Dick heet ik. Nee meneer Bakels, mag ik eh Kees…? Nee, ik heb geen haast. Ik heb de hele middag de tijd, om zes uur eten we pas.
  • Nou, maar kom dan effen binnen. Rosa, dit is Dick.’

In de gang stonden een paar gymnastiekpantoffeltjes, zag ‘ie. Beroerd dat ‘ie juist nu zo rood werd.

  • Dag Dick.
  • Dag mevrouw Bakels-Overbeek. Eh, ik heb heel veel over u en uw man gehoord en gelezen. D’r is namelijk een pracht leesboek over jullie geschreven. De schrijver noemt het een raar boek, maar ik ken het bijna van buiten.

 Kees lachte even; toen werd ‘ie weer ernstig.

  • Toch schijnen veel mensen mij niet eens te kennen, beroerd genoeg. Dat is eigenlijk niet goed te begrijpen. Ik kan schaken en mieters goed schermen. Daar droomde ik vroeger van. En ik ben de bedenker van de zwembadpas.
  • Nou maar, Kees, mijn vrouw en ik vinden u en uw vrouw Rosa heel bijzonder, zo helemaal geen gewone mensen. Dat is allemaal in dat boek over Kees als jongen te lezen. Wij weten als we hier voorbijgaan dat hier een man woont die alles zou kunnen...

Niks van waar, van dat alles, probeerde Kees te zeggen. En heftig stond hij weg te slikken, al de onbegrepen weemoed die hij na zijn jongensdagen had weggeduwd en die nu weer opkwam door de zachte woorden. Hij voelde een arm van Rosa om zijn hals, en haar lippen op zijn wang, vlak naast zijn mond hem kussend, twee, drie keer.

Kippenvel kreeg Dick, toen hij dat zag, net als in dat leesboek, zag Dick. Hij besloot teveel te zijn. Vluchtte het huis uit. Z’n ogen prikten. Het was volbracht, gezegd wat hij al z’n leven tegen Kees had willen zeggen. ‘Geen gewone mensen.’ In z’n rug voelde hij de ogen prikken van Kees en Rosa. Ze keken ‘m na toen hij de straat afliep. Eerst langzaam en suffig. Maar weldra hoorde-n-ie muziek, blijde en juichende muziek die in hem opklonk; en hij kwam stevig in de maat te loopen. Hij had het gezegd en de mensen die hem voorbijgingen wisten niet dat daar een man liep die ook alles zou kunnen... 



OVERIGE INZENDINGEN:

Leonard Kasteleyn
JONGENSSPEL


Als kind was Nard altijd nogal ‘n braaf jongetje geweest. Dat kwam uit: z’n vader was professor, dan ga je natuurlijk geen gekheid uithalen op straat. Zouwen ze je vader nog op aankijken: kon die z’n zoontje niet in de hand houden? Maar een paar keer was ‘t toch misgegaan, want toen had-ie stom gedaan.

            Z’n vader maakte verre reizen voor z’n werk, dan misten Nard en z’n twee broertjes hem verschrikkelijk. Als die dan eindelijk weer thuis kwam, keken ze allemaal meteen naar z’n grote reiskoffer: daar zaten altijd cadeautjes voor de jongens in. Een keer haalde z’n vader daar een katapult uit – voor Nard!

            Het was een échte katapult, met van dat fijne sterke rubber en zo’n mooi leertje. Daar moest natuurlijk een steentje in, wist-ie: had-ie al over gehoord. Buiten uitproberen op straat, en op ‘n raam mikken, dat leek ‘m ‘t beste om te zien of-ie fijn zou schieten. Niet bij de buren, zo slim was-ie wel, nee, een paar huizen verderop, bij die ouwe mensen op de hoek. Die waren wel aardig, die zouwen ‘t vast niet erg vinden als-ie tegen hún raam schoot. Klein steentje zoeken, in dat leertje doen, aanspannen, richten en – páng: dwars dóór die ruit ging ‘t! Een heel klein gaatje zat d’rin, Nard schrok zich lam.

            Het geval was gelukkig met een sisser afgelopen. Die buren waren natuurlijk komen klagen bij z’n ouders, maar van straf herinnerde hij zich niks. Ook wist-ie niet meer of dat gaatje er later nou nog in zat.


Toen Nard een stuk ouder was – hij zou die zomer al van de lagere school afgaan – hadden ze een blaaspijpclub in de straat. Er was een vriendje komen aanzetten met een vreemd soort buis van plastic, een beetje geel en zo lang als je elleboog. ‘Da’s een blaaspijp’, had-ie gezegd. Nou, alle jongens moesten er natuurlijk dadelijk zo een hebben.

            ‘t Was heerlijk weer, dus konden ze fijn oefenen op straat. Ze schoten met pijltjes die ze zelf maakten van oud papier. Je scheurde een blaadje uit zo’n oud tijdschrift dat je moeder toch al uit had, daar stroken van knippen, en dan draaide je zo’n strook in elkaar tot je pijltje precies in je blaaspijp paste. Even likken aan ‘t papier (bepaald lekker vond-ie ‘t niet smaken) en klaar was Kees. Je nam er een heel zootje van mee, want ze raakten gauw op.

            ‘t Leukste van alles vond Nard om te mikken op de ramen die boven openstonden. Als ze op een kier stonden, moest je proberen je pijltje ineens naar binnen te schieten. Dat was niet zo makkelijk, maar hij leerde ‘t snel. Soms was ‘t kiertje zo nauw, dat hij maar schuin op ‘t raam ernaast schoot, dan vloog ‘t pijlte toch meestal wel d’rin.

            Laat hij nou zelfs eens ‘t haakje van ‘t openstaande raam afwippen! ‘t Raam zwaaide open in de wind. Nard was blij dat ‘t niet stuksloeg. Maar een beetje trots was-ie toch: geen vriendje die ‘m dat lapte! Dat ‘t eigenlijk toeval was, hij zou wel gek zijn dat toe te geven. Hij had natuurlijk juist dat haakje eraf willen krijgen.


Een paar jongens hadden wat nieuws: sneeuwbessen. Tegenover Nards huis stond een struik waar die bessen aan groeiden. Natuurlijk pasten die niet allemaal in je blaaspijp: je moest er één uitzoeken die nét niet klem zat. Die kon je met grote kracht wegschieten, als een kogel uit een geweer. Ze spatten prachtig uit elkaar op de muur.

            De verleiding was groot: zou ‘t ook lukken met een sneeuwbes door zo’n kier van een raam? Dat moest in één keer lukken, ‘t was geen pijltje dat je kon sturen. Nard begreep ook wel dat dat eigenlijk niet mocht. Zo’n papieren pijltje konden ze gewoon oppakken en weggooien, maar een grote witte bes op het behang, daar kon je last mee krijgen. Toch deed-ie ‘t, en ‘t lukte nog ook!


Maar dat was meteen het einde van z’n lidmaatschap van de blaaspijpclub. Hij moest er maar eens mee stoppen, want hij werd een beetje te goed.

            Nard had al die tijd het krantje van de club gemaakt, op ‘n pracht van een schrijfmachine. Z’n vader had ‘m gekocht, voor z’n werk natuurlijk. Fijne machine, man, enig gewoon: kwamen de lettertjes vanzelf op ‘t papier! Hij mocht er af en toe op van z’n vader, en alles wat hij typte, zag er heel keurig uit. Hij leek wel ‘t hoofd van z’n school! Maar dat van die sneeuwbes had-ie voor securiteit maar niet in ‘t krantje gezet. Je kon niet weten wie dat zou lezen.


Later heeft Nard nog heel veel getypt in z’n leven, maar ‘t blaaspijpen, dat was al gauw alleen een herinnering. Toen-ie een keer de kans kreeg daar een verhaal over te schrijven, greep hij die met beide handen aan. En nou hoopt hij dat ‘t toch nog in ‘n krantje komt.

P.S.:  Dit zijn  werkelijke jeugdherinneringen: flitsen uit mijn jongenstijd in de jaren ’60 in de Leidse Cobetstraat!



Rob van ’t Veer
IMPRESSIES VAN EEN PABO-DOCENT


Al een aantal jaren schrijf ik korte verhalen over alledaagse belevenissen. Voorvallen die ik meemaak op straat maar ook in mijn werk. Ik ben docent aan de pabo van NHL Stenden Hogeschool in Emmen. Een aantal van de onderwijsverhaaltjes heb ik hier toegevoegd.

Ik schrijf verhalen in 116 woorden. Waarom 116? Dat is mijn huisnummer en daarmee een aardig kenmerk van mijn verhalen.

inmiddels is er een verhalenbundel van verschenen bij uitgeverij BoekScout: 116 keer 116, een bundel met 116 verhalen in 116 woorden. (www.boekscout.nl)

De vijf bijgevoegde verhalen zijn samen dus 5 x 116 = 580 woorden en daarmee dus ruim binnen de marge van 1000 woorden.


116 Meester

Grote paniek op de basisschool waar ik de teamkamer binnenkom: wie is die man in het zwarte pak? Een vertegenwoordiger? De inspecteur? “Ooohhh,” van opluchting wist de directeur het (angst)zweet van zijn voorhoofd, “u komt op stágebezoek!”

Zoiets maak ik vaker mee deze stageweek. Ook dit, in een les: “Waarom is het 5 decimeter?” Jongen wijst naar bord: “Omdat het daar staat!”

Zegt een meisje: “Sinds wanneer ben jij een slimme jongen?”

Andere leerling heeft geen moeite met mijn bezoek: “Ik weet wel wie jij bent. Jij bent de mééster van de meester.” Deze jongeman slaat de spijker op z’n kop. Hij noemt de eretitel die ik al ruim 35 jaar mag voeren: meester!


116 RobOt

Teach as you preach! Dus trek ik een robotpak aan en word: RobOt. Normaal strak in pak en serieus ga ik in het robotpak helemaal los ... Arme collega’s. RobOt tikt op hun lokaalraam, opent de deur, bliept ... alle studenten wild.

In het college, dat ik samen met mijn STEAMcollega geef, mag een student RobOt ‘programmeren’. Dat valt niet mee. Studenten worden geïnspireerd en leren over computational thinking.

Het robotpak heb ik gepimpt met geprogrammeerde MicroBits, met geluidje met verborgen afstandsbediening. Steeds als collega het woord neemt klik ik de afstandsbediening. Collega verstoord, studenten lol. “Hoe kreeg je hem zo gek?” vraagt een student.

“Door zijn hamburger te betalen!” antwoordt collega.

Zo mooi kan onderwijs zijn!

116 Broodje

De STEAMstudenten werken aan een project van een externe opdrachtgever. Die is vandaag aanwezig. Als ik het lab binnen kom zit hij bij de studenten. Hij heeft koffie en een broodje. Als ik daar een opmerking over maak zegt hij: “Nou, dat broodje kost wel een keer zo veel als bij ons.” Hij is nog niet uitgesproken of een oorverdovende stilte daalt neer. Studenten kijken naar mij, ik kijk naar hen. “Hoorden jullie dat?” vraag ik overbodig.

“Ja,” antwoordt student, “hij zei ‘een keer zo veel’ maar dat moet zijn ‘twee keer zo veel’ want één is het neutrale element van vermenigvuldigen!”

Ik (vakidioot) ben trots op mijn studenten die hun vakkennis zo kunnen toepassen!


116 Interactief

Tijdens het rekencollege zitten de eerstejaarsstudenten diep gebogen over hun telefoon. Dat mag want we oefenen rekenvaardigheid met een app. Automatiseren, memoriseren en snelheid komen zo op een uitdagende manier aan bod. Het is stil en de spanning is voelbaar. Interactief onderwijs in optima forma.

Ik loop rond en zie hoe er hier en daar lang wordt nagedacht of dat er een fout antwoord wordt gegeven. Dan zie ik opeens winterjassen op een scherm. “Wat is dat nou?” vraag ik.

Het verbluffend eenvoudige antwoord: “We hadden die rekenapp niet meer, maar déze wel! Maar wij rekenen wel hoor! Of we er genoeg geld voor hebben.”

Tja, dat interactief rekenen had ik toch anders voor ogen!

116 James

Stagebezoekdag. De student waar ik op bezoek ben begroet zijn groep:  “Goedemorgen groep 7.”

De klas antwoordt “Goedemorgen meester.”

Daarna stelt de student mij voor. Ik groet ook vriendelijk “Goedemorgen groep 7” en de hele klas groet terug “Goedemorgen meester Rob.” Mooier kan zo’n stagebezoekdag niet beginnen, toch?

‘s Middags kom ik bij een andere school. De kinderen lopen me tegemoet: “U lijkt wel James Bond!” Ze wijzen naar mijn iPad “Kunt u daar uw auto mee besturen?” Even later roept de leerkracht naar mij “Wil je ook koffie ... James?” Lol!

Als ik na afloop in mijn auto wil stappen kijk ik toch even naar mijn iPad: zou ik? Nee, ik moet gewoon zelf sturen.

 

Miep van Berkesteijn
OPA


Opa

De school ging uit en ik moest gewoon het hele end naar huis lopen. Maar er stonden opeens twee kinderen mij op te wachten, kinderen die ik vaag kende van verderop in onze straat. Ergens op de hoek, in een wat groter sjieker huis bedacht ik. Ze zaten niet op mijn school en we speelden ook niet samen op straat.

Je moet met ons mee, want je opa is dood. Dat is wat ze zeiden. En mijn stellige antwoord was: dat kan niet : we moeten de pudding nog opeten. Mijn opa en ik waren grote liefhebbers van pudding en hadden die 's middags nog niet opgemaakt. Dus ik wilde niet met ze meegaan en liep mijn normale route naar huis: tussen de achtertuintjes door naar de toegang tot onze eigen tuin. Ik keek de tuin in en zag mijn oom Jos daar lopen, huilend. Mijn lievelingsoom die altijd grapjes maakte. Toen wist ik dat er iets ernstigs aan de hand was. Ik draaide me meteen om en ben braaf met die buurkinderen meegegaan. En kreeg daar boterhammen met honing. Vond ik afschuwelijk. Altijd honing gehaat daarna.

Die opa nam mij mee op mijn favoriete wandeling naar “De Gouden Schoen”, gewoon een enorme uithangschoen in de Biltstraat.

Mijn opa had een eeneiige tweelingbroer. Die was bij de begrafenis. Dat was een nieuwe schok.

Dit alles speelde zich af toen ik zeven was.
Een paar jaar later was er een echt “Theo- Thijssen- moment”: ik woonde in een andere buurt, op een bovenhuis. Het was veel verder lopen naar school. Op het trottoir aan de overkant kwam mijn opa me tegemoet lopen. Ik werd helemaal blij en warm van binnen. Al die jaren had ik hem niet zo gemist als toen.


Bas Moll
BESPIEGELINGEN


In 1976 behaalde ik, zes weken voor de zomervakantie, mijn schoolmeesters diploma aan de pedagogische academie, tegenwoordige pabo maar heel lang geleden de kweekschool. Ik kon in die tijd meteen aan de slag. Voor de duur van zes weken kreeg ik een bovenbouw-groep. Kinderen in de leeftijd van 9 tot 12 jaar op een montessorischool. Meteen volle bak aan de slag dus. Een musical instuderen met de oudsten en op een goede manier het eind van het schooljaar halen.

Hoewel ik toen nog nooit van Barend Wels (die krampachtige beginnende onderwijzer uit Thijssens debuutroman) had gehoord, kon ik zijn broer zijn. Allemachtig wat was dat knokken met die groep. De geest van mijn voorganger die plots elders een baan had, waarde nog door de klas en bij alles hoorde ik, “dat deed onze oude meester zo!” Op de laatste schooldag, de klus zat er op, hoorde ik dat ik met ingang van het nieuwe schooljaar een eigen klas kon krijgen op een school in de Tweede Boerhaavestraat. Van een aardige collega die mijn gezwoeg wel een beetje had gevolgd kreeg ik een boek mee. “Lees dat maar in de zomervakantie”. Het was van Theo Thijssen! Ik kende het werk van Thijssen eigenlijk helemaal nog niet. Wel had onze leraar Nederlands op de PA eens het hilarische verhaal ‘Clubs’ voorgelezen. Dat vond ik toen heel vermakelijk. Na de vakantie en na het uitlezen van De gelukkige klas kon ik vol goede moed aan mijn eigen klus beginnen. Gelukkig was mijn voorganger een prul geweest zodat ik en de klas, met plezier aan het werk gingen.

Indachtig het dagboek van ‘Meester Staal’ startte ook ik met een dagboek. Verder dan de eerste paar dagen is het nooit gekomen. De klas vroeg veel te veel aandacht. Wel was Theo vaak in m’n gedachten. Immers hij had lesgegeven op de school naast onze school. Als ik een zolder opging maakten we wel eens de grap dat we bij toeval op wat oude dagboek fragmenten zouden stuiten. Na vijf jaar heb ik echter toch de Tweede Boerhaavestraat vaarwel gezegd om andere dingen in het onderwijs te gaan doen. De neiging om af en toe te bespiegelen is wel altijd gebleven. Meerdere jaren mocht ik, inmiddels hoofd ener school, de schriftelijke neerslag van die bespiegelingen in het tijdschrift van de Montessori vereniging publiceren. Altijd met een knipoog en altijd een kritische blik op het mooiste beroep dat er is, werken in het onderwijs. 

En nu? Ik zit zo ongeveer eens per maand achter het bureau waar Theo achter heeft gezeten. Bespiegelingen zijn er nog steeds, maar op papier zetten? Dat doe ik alleen nog met deze laatste bespiegeling. 

2020 is een vreemd jaar in vele opzichten, beeld werd in één klap belangrijker dan ooit. Daarom besloot het Theo Thijssen Museum ook via film de verhalen van Thijssen te delen.

Op 15 december 2018 is onder de titel “De gelukkige klas”door de Stichting Theo Thijssen een symposium georganiseerd over de actualiteit van Thijssens onderwijsideeën. En die bleken nog behoorlik actueel. De middag was leerzaam en inspirerend!  Drie maal was Thijssen zélf aan het woord (met dank aan acteur Marcel Maas). En hij kreeg respons van hedendaagse onderwijsexperts: geleerde commentatoren (Piet de Rooy, Louise Elffers, Rene Kneyber, Heleen Terwijn, en Meester Bart (Ongering). Ook onderwijswethouder Marjolein Moorman, Liesbeth Verheggen van de Algemene Onderwijsbond en Theo’s kleindochter en vakgenoot Rik Thijssen kwamen aan het woord. Dit alles onder de bezielende leiding van Felix Rottenberg. Weer een feestdag toegevoegd aan indrukwekkende  reeks.

Op 19 oktober 2008 begon de tweede campagne Nederland Leest van de CPNB (stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek).. Het jaar daarvoor stond daarin Dubbelspel van Frank Martinus Arion centraal, ditmaal is gekozen voor Thijssens De gelukkige klas. Dit boek werd een maand lang gratis aangeboden aan bibliotheekleden, maar de CPNB en de bibliotheken lieten het niet bij uitdelen. Ze organiseerden ook allerlei activiteiten rond het boek. Journaalpresentator Philip Freriks trad op als ambassadeur van de campagne, die duurde tot en met 16 november. 

Foto's Nederland Leest

Het plein bij de bibliotheek van Amsterdam wordt omgedoopt tot Theo Thijssen plein. Actie 'Nederland leest', 15 november 2008.
Opening actie 'Nederland Leest', oktober 2008 in Kon. Bib. Den Haag, vlnr 'ambassadeur' Philip Freriks, minister Ronald Plasterk, essayschrijver Jan Siebelink en kleindochter Rik Thijssen.
Okt 2008: ten stadhuize krijgen B&W van Amsterdam een geschenkexemplaar van 'De Gelukkige Klas' aangeboden. Foto Chris van Houts
Het bord van de Theo Thijssentrein wordt na afloop van de actie 'Nederland Leest' aangeboden aan de directeur va het Theo Thijssenmuseum, Jan Carmiggelt.
Phillip Freriks bij de start van de Theo Thijssen trein.

 

 

 

Allemaal even Kees de jongen



Nee, zo overweldigend als zes jaar geleden – de legendarische Dag van de Zwempadpas – was de belangstelling niet, afgelopen zaterdag 16 juni in en rond de Westerkerk tijdens de Grote Theo Thijssen Sport- en Speldag.Maar toch meldden zich – ondanks de zorgelijke weersvooruitzichten – een 300 enthousiastelingen in de kerk.
Het programma was er ook naar – al zeggen we het zelf – met de ene socioloog en historicus na de andere, die de historische ontwikkeling van sport en spel in de hoofdstad en met name tijdens het leven van Theo Thijssen telkens in een nieuw quasi-wetenschappelijk daglicht plaatsten.

Ruud Stokvis belichtte met smakelijke details de opkomst van de sport, Dennis Bos versloeg met terugwerkende kracht het Palingoproer van 1886, en Lia Karsten en Carolien Bouw belichtten gedocumenteerd de betrekkelijke teloorgang van het spelen op straat. 
Maar (hoe onrechtvaardig misschien ook), de meeste bijvak oogsten toch de minder wetenschappelijke bijdragen. De meesterlijke vertelling van bioloog Mida Dekkers, die de sportbeleving van onze landgenoten genadeloos afserveerde. Of de kostelijke alternatieve sportquiz van Matthijs van Nieuwkerk – ‘Boekje hoog, boekje laag’ - en het (opnieuw) hilarische optreden van de kennelijk onsterfelijke Rob van Reyn samen met zijn onafscheidelijke compaan en Thijssen’s meesterverteller Hans Dagelet. En de hoogverheven muziek van Jan Eilanders nieuwe band ‘De Hoofdmannen’ (wat waren ze trots te mogen optreden in de Westerkerk!) en – last but least – de onvergankelijke klanken van violiste Vera Beths en haar fabelachtige leerlingen.
Zoals de traditie wil liepen we weer flink uit, zodat het middagprogramma pas ver na tweeen kon beginnen. Nog steeds regende het niet…En dat betekende bokspringen, tollen, hoepelen, blikjes gooien en ga zo maar door.
Zwembadpassen, dat was er natuurlijk ook bij . En dankzij de onvermoeibare wedstrijdleider Paul Spies en spreekstalmeester Jan Meng kwamen de wedstrijdonderdelen ook nog goed terecht. Ondertussen heerlijke (salsa-)muziek van het Amsterdamse dansorkest Los Lamelos, een kostelijke schermdemonstratie en een werkelijk overdonderende turnshow onder leiding van Frans Paul la Crois. Hij overtrof ieders verwachtingen en dat bleek wel uit de spontane medewerking van het publiek. Een meeslepende demonstratie van het moderne straatvoetbal o.l.v. oud-international en Ajax-jeugdtrainer Bryan Roy (ja hij!) besloot het
gebeuren achter de Westerkerk. Ja, achter de kerk, want stadsdeel Centrum had een kleine vergissing gemaakt: een grote milieubeschermende fototentoonstelling rond de kerk was vergeten, toen de Stichting Theo Thijssen een vergunning aanvroeg. Achter de kerk dus, en het stadsdeel betaalde de extra-kosten voor extra-publiciteit (waar moeten onze bezoekers
zijn?) grif; dat dan weer wel. En eigenlijk was het omdanks de honderden toeschouwers /deelnemers best wel mooi intiem, daar op dat omsloten en verlaten parkeerterrein. Regenen deed het nog steeds niet, maar helaas, toen Kees en Rosa te paard de overwinningsbekers kwamen brengen, begon het te druilen. Niet getreurd, want toen het echt ging hozen nodigde Jan Eilander de diehards uit om onder het zeil van het podium de regen te trotseren en mee te zingen met zijn bijna onnavolgbare versie van ‘Heen en weer’, het lied van de Zwem-
padpas. Het was een bijna surrealistische vertoning, al die mensen in de
stroomregen, zingend en swingend naar een onvergetelijke climax.
We hadden het weer geklaard. Matthijs van Nieuwkerk belde me de zondagavond daarop vanuit zijn vakantieadres in Zuid-Frankrijk. Hoe leuk hij ’t gevonden had, en hoe we dat toch iedere keer voor elkaar kregen, zo gezellig, zo onnavolgbaar.
Ik kon slechts glimlachend te verwijzen naar de club die Stichting of Museum Theo Thijssen heet. Met die mensen doe je dat…

Jan Carmiggelt, directeur Theo Thijssen Museum.

{youtube}2fhrcpBesjQ{/youtube}

Tien jaar Theo Thijssen Museum!  
Dat vierden we zaterdag 19 maart  in jeugdtheater De Krakeling (Nieuwe Passeerderstraat 1), het Turngebouw uit Kees de jongen. 

Die middag was Kees de jongen weer even terug in het Turngebouw, dat nu jeugdtheater De Krakeling heet. Met museumdirecteur Jan Carmiggelt als bevlogen spreekstalmeester, luisterden in de bomvolle foyer zo'n 150 Thijssenfans naar toespraken van voorzitter Bernard Kruithof, wethouder Aboutaleb, oud-conservator Wieneke 't Hoen en neerlandicus en journalist Matthijs van  Nieuwkerk, maar ook naar het Zwembadpaslied van (voorheen)  de Trockener Kecks, ditmaal gezongen door Jan Eilander, begeleid door Phil Tilli,  Rob Zandvoort en Jan Pruis. Ook keken ze naar nostalgische videoframenten uit de prehistorie van het Theo Thijssen Museum, en dat alles terwijl AVRO Radio Journaal de gasten ondervroeg. 

Verassend was verder de toespraak van Marie-Louise Meuris, directeur van De Nieuwe Ooster, die mede namens ons museum kon meedelen dat er inmiddels genoeg giften en garantstellingen waren binnengekomen om vast te stellen dat het door Jan Wolkers ontworpen monument voor Thijssen op de plek van zijn in 1955 geruimde graf er echt kan komen. Sterker nog: het staat al vast dat het op 16 juni a.s. , Thijssens 126ste geboortedag, zal woirden onthuld door burgemeester Job Cohen.

Nog een grote verrassing was de wereld-release van een cd met het Zwembadpaslied Heen & Weer, met zang van co-auteur Rick de Leeuw.

Het was een gedenkwaardige middag! 

Voordat Cohen door een druk op een knop de rode gordijnen rondom het monument liet vallen, had een aantal sprekers al licht geworpen op de uiteenlopende kwaliteiten van Thijssen. Nadat Marie Louise Meuris, directeur van De Nieuwe Ooster, en Bernard Kruithof, voorzitter van de Stichting Theo Thijssen, de honderden belangstelenden welkom hadden geheten, eerder stadsdeelvoorziter Martin Verbeet Theo Thijssen als prominent bewoner van Amsterdam-Oost en legde Liesbeth Verheggen van de Algemene Onderwijsbond uit dat de tirades van haar voorganger Thijssen tegen de regeltjes-freaks nog steeds hoogst actueel waren. Daarna hield Geert Mak een bevlogen feestrede, culminerend in het prachtige citaat uit Kees de jongen waarin Kees loo[t te fantasren over de  begrafenis van zijn vriendinnetje Rosa Overbeek. Terwijl er (zoals de zanger vooraf als zijn hoop had uitgesproken!) net een bui losbarstte, zong Rick de Leeuw (van voorheen de Tröckener Kecks) 'a capella' zijn op Kees geïnspireerde lied Verloren Zoon.Na de onthulling sprak kleindochter en stichtingsbesturder Rik Thijssen nog een prachtig persoonlijk dankwoord en las Jan Wolkers een paar favoriete fragmenten uit Thijssens werk voor. Daarna was er champagne!Achtergrond
Op dinsdagmiddag 28 december 1943, vijf dagen na zijn dood, werd Theo Thijssen begraven in een huurgraf op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in de Watergraafsmeer, niet ver van zijn sterfhuis op de Bredeweg . Toen de grafrechten waren verlopen, werd in 1955 het graf geruimd. Geheel volgens de regels, maar de huídige directie van De Nieuwe Ooster vindt het toch spijtig. Dus benaderde directrice Marie-Louise Meurs onze Stichting Theo Thijssen met het plan voor een mooi gedenkteken voor Thijssen op de plek van diens voormalige graf. Schrijver/beeldhouwer Jan Wolkers reageerde enthousiast op ons gezamenlijk verzoek dit monument te ontwerpen. 

Het gaat natuurlijk niet om een echt grafmonument, want Thijssens graf is er niet meer. (Gelukkig ligt er nu op ‘zijn’ plek ook niet iemand anders.) Maar een bijzondere plaats blijft het, dus willen we hier graag de herinnering levend houden aan de inspirerende figuur die Thijssen was. Dat gebeurt natuurlijk al 25 jaar door zijn standbeeld op de Lindengracht, maar Thijssen is belangrijk genoeg om hem een twééde gedenkteken te gunnen. En dan ditmaal in het oostelijk deel van de stad, waar hij het overgrote deel van zijn volwassen leven doorbracht. Van 1905 tot 1921 was Thijssen onderwijzer in de Tweede Boerhaavestraat (Oosterparkbuurt) en vanaf 1912 wóónde hij een kwarteeuw lang in de Transvaalbuurt en daarna (tot zijn dood) zes jaar in de Watergraafsmeer. Amsterdam-Oost is ook het decor van zijn romans Schoolland en De gelukkige klas. De maker van het gedenkteken, Jan Wolkers (1925) is zoals bekend niet alleen schrijver, dichter en natuurkenner, maar ook beeldhouwer. Hij maakte ondermeer het Auschwitz-monment, dat eerst op De Nieuwe Ooster stond, en nu in het Wertheimpark, en een monumnt voor de Tachtigers (stalen vlam) in het Oosterpark. Zoals in veel van zijn recentere werken, zal Wolkers ook in dit Thijsse-gedenkteken waarschijnlijk ruim gebruikmaken van glas. Begin september reizen het museumbestuur en de directie van De Nieuwe Ooster naar Texel om Wolkers’ ontwerp te bekijken. Deze winter of komend voorjaar willen we het monument onthullen.De Nieuwe Ooster (met drie hoofdletters) is sinds 1998 de bedrijfsnaam van de aloude Nieuwe Oosterbegraafplaats, in 1894 geopend als opvolger van de Oude Oosterbegraafplaats aan de noordrand van het Oosterpark. De nieuwste naam werd gekozen omdat hier niet meer alleen begraven wordt, maar ook gecremeerd. Hier liggen literaire grootheden als Jacques Perk, E.J. Potgieter, Ed. Hoornik, Nescio en Thijssens literaire pupil Jan Mens. En tja, ook de koloniale houwdegen generaal Van Heutsz, maar zijn praalgraf (voorheen vlak bij de ingang, dwars over de hoofd-laan is vorig jaar gelukkig naar een minder opvallende plek verplaatst, om het oorspronkelijke parkontwerp van tuinarchitect Springer te herstellen. Nu komt de romantiek van de in ‘Engelse landschapsstijl’ aangelegde begraafplaats weer goed tot zijn recht.  

{youtube}SiK2MaEfvbo{/youtube}

Gemeentelijke molens draaien traag. Dat gold zeker ook voor de naamgeving van de nog naamloze bruggen nr. 123 en nr. 121 over de Bloemgracht. In februari 2001 verzocht de Stichting Theo Thijssen de gemeente om de twee bruggen te vernoemen naar Kees de jongen en Rosa Overbeek. Op zaterdag 8 maart 2003 was het eindelijk zover. De druilregen mocht de pret niet drukken. Na de opening van de fototentoonstelling over de Dag van de Zwembadpas toog het gezelschap naar de Bloemgracht. Daar legde stadsdeelwethouder Guido Frankfurther uit waarom ook de gemeente de bruggen graag naar Thijssens romanfiguren wilde noemen, las acteur Hans Dagelet (een van de toneel-Kezen en kleermaker Kraak in de film) fragmenten voor over de ontluikende liefde tussen Kees en Rosa en werden de bruggen tenslotte simultaan geopend door jonge acteurtjes die in de markt waren voor de
filmrollen van Kees en Rosa. Jan Eilander zong het Lied van de Zwembadpas en bleek voor de afwezige Rick de Leeuw niet onder te doen. Een feestelijk glas na afloop was op zijn plaats. 

Na het overdonderende succes van de Dag van de Zwembadpas, was het op zaterdagmiddag 31 augustus 2002 toch even knijpen voor de organisatoren van de Dag van het Taaie Ongerief: zouden we eindelijk door de mand vallen? Ter opening van de gelijknamige tentoonstelling in ons museum, even verderop, waren ook in en achter de Theo Thijssenschool in de Anjeliersstraat de “textiele jeugdtrauma’s” het thema.En voorwaar: opnieuw liep het storm. De klaslokalen en de speelplaats konden de enthousiaste bezoekers nauwelijks bergen. En er kon weer veel gelachen worden. Bijvoorbeeld om de kledingmisere van burgemeester Job Cohen, of die van oud-burgemeester Ed van Thijn. Cohen bekende nauwelijks kledingellende te hebben gekend, maar Van Thijn herinnerde zich nog die open gulp. En Simon Vinkenoog stond bij de Steun in de rij voor “wollen kousen met een groen randje, er speciaal ingeweven om te laten zien dat je ze van de bedeling had”. Voorts waren er heerlijke bijdragen van Elsbeth Etty (die Het taaie ongerief maar een akelig kleinburgerlijk boek vond), Karel Eykman, Lisette Lewin, Hans Vervoort, Guus Luijters en vele anderen, aan elkaar gepraat door een onvermoeibaar geestdriftige presentator Jan Meng. 

Eigenlijk begint de voorgeschiedenis van ons museum nog eerder dan de oprichting van de Stichting Theo Thijssen in 1987. Drie van de oprichters (Hans Bayens, Rob Grootendorst en Thijs Wierema) werkten namelijk al samen in 1979. Uitgever Geert van Oorschot en beeldhouwer Hans Bayens bedachten toen dat het hoog tijd werd dat Theo Thijssen een standbeeld kreeg. (Bayens had al eerder de Titaantje van Nescio vereeuwigd, in het Oosterpark; Multatuli op de Torensluis volgde later.)  Van Oorschot vormde een Theo Thijssen Comité om het benodigde geld bijeen te halen, met Simon Carmiggelt, Remco Campert, Gerben Hellinga en Rob Grootendorst. De laatste was een jonge neerlandicus die drie jaar eerder een boekje over Thijssen had geschreven in de door Wierema geredigeerde en door Bas Lubberhuizen uitgegeven Kwartaaltijdschrift De Engelbewaarder.
Nu verzorgden Grootendorst, Wierema en Lubberhuizen een nieuwe, bibliofiele uitgave  ter financiering van het beeld: De liefde van Kees de jongen met alle Rosa Overbeek-passages uit de roman, geïllustreerd door Bayens. 
Op 16 juni 1979 (Thijssens 100ste geboortedag) werd het beeld onthuld door burgemeester Wim Polak, zelf een groot Thijssenfan. 

CITAAT VAN DE MAAND

"Jarenlang heb ik het stilgehouden, de jongen uit het oliewinkeltje. () Zijn moeder was een ongetrouwde juffrouw, maar hij had een erg aardige oom, die dikwijlss avonds in het kamertje achterhet oliewinkeltje kwam zitten. En dan dronken ze een glaasje pons of zo, en hij, Ferdinand, kreeg ook een glaasje, met een beetje veel water er bij.  ()
Na een ruzieavond is de oom weggebleven, en toen kwam er een nette kommensaal, die aanspreker was. Het was in de influenzatijd* en de aanspreker verdiende grof geld.

 (De jongen uit het oliewinkeltjes, in: De Nieuwe School juli 1910, herdrukt de bundel Egeltje, 1929.) 

*Thijssen bedoelt waarschijnlijk de griepepidemie in de winter van 1889-1890.

Navigeer

Locatie

    • Eerste Leliedwarsstraat 16
    • 1015 TA Amsterdam
    • 020-4207119
    • Donderdag t/m zondag van 12.00 - 17.00

 

 

Familie Familie